ontwateren

Dutch

Etymology

From water +‎ ont- -en.

Pronunciation
  • IPA(key): /ˌɔntˈʋaː.tə.rə(n)/
  • Audio(file)

Verb

ontwateren

  1. to drain

Inflection
Inflection of ontwateren (weak, prefixed)
infinitive ontwateren
past singular ontwaterde
past participle ontwaterd
infinitive ontwateren
gerund ontwateren n
present tense past tense
1st person singular ontwaterontwaterde
2nd person sing. (jij) ontwatertontwaterde
2nd person sing. (u) ontwatertontwaterde
2nd person sing. (gij) ontwatertontwaterde
3rd person singular ontwatertontwaterde
plural ontwaterenontwaterden
subjunctive sing.1 ontwatereontwaterde
subjunctive plur.1 ontwaterenontwaterden
imperative sing. ontwater
imperative plur.1 ontwatert
participles ontwaterendontwaterd
1) Archaic.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.